Deze website maakt gebruik van cookies.
OK

News

Werk in onroerende staat verricht voor een gedeeltelijke belastingplichtige - schuldenaar van de btw

De door artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 ingevoerde regeling legt de medecontractant van de in België gevestigde belastingplichtige de verplichting op zelf de verschuldigde btw te voldoen, wanneer:

  1. die medecontractant een in België gevestigde belastingplichtige is die voor de voldoening van de btw periodieke aangiften indient of een niet in België gevestigde belastingplichtige is die hier te lande een aansprakelijke vertegenwoordiger heeft laten erkennen overeenkomstig artikel 55, § 1 of § 2, van het Btw-Wetboek;
  2. de handelingen die het voorwerp uitmaken van het contract behoren tot de in § 2 van dat artikel 20 aangeduide handelingen.


In het geval de medecontractant van bedoeld werk in onroerende staat een gedeeltelijke belastingplichtige is, moet de verlegging van heffing in beginsel worden toegepast wanneer die werken geheel of gedeeltelijk worden aangewend voor de werkzaamheden of handelingen waarvoor de medecontractant de hoedanigheid heeft van btw-belastingplichtige.

Gezien de dienstverrichter niet altijd in de mogelijkheid verkeert om de juiste bestemming van de werken te kennen, zal voor de btw die opeisbaar wordt vanaf 1 juli 2012 op de werken in onroerende staat verricht voor een gedeeltelijke belastingplichtige, indiener van periodieke aangiften, de verlegging van heffing ongeacht de bestemming van de werken van toepassing zijn.
Derhalve is de verlegging van heffing ook van toepassing wanneer deze werken door de medecontractant uitsluitend worden aangewend in het kader van zijn handelingen die buiten de toepassingssfeer van de btw vallen.

Wanneer de medecontractant van bedoeld werk in onroerende staat een gemengde belastingplichtige is, is thans de verlegging van heffing van toepassing zelfs wanneer de werken door de medecontractant uitsluitend worden aangewend voor zijn van de btw vrijgestelde activiteit. Onderhavige beslissing wijzigt niets aan deze zienswijze.

Samengevat dient de verlegging van heffing toegepast te worden voor het verrichten door een in België gevestigde belastingplichtige van bedoeld werk in onroerende staat voor een volledige, voor een gemengde en, vanaf 1 juli 2012, eveneens voor een gedeeltelijke belastingplichtige, indiener van periodieke btw-aangiften (met uitzondering van de buitenlandse belastingplichtige die hier te lande geen aansprakelijke vertegenwoordiger heeft laten erkennen), ongeacht de bestemming die de medecontractant aan deze werken geeft. Uiteraard wordt hier niet de situatie bedoeld van een belastingplichtige medecontractant, fysieke persoon die uitsluitend handelt voor zijn privé-doeleinden.

Voorts wordt opgemerkt dat de verlegging van heffing bijgevolg niet van toepassing is wanneer het werk in onroerende staat wordt verricht voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon die niet gehouden is periodieke aangiften in te dienen, zelfs wanneer die persoon voor btw-doeleinden geïdentificeerd is omwille van optie- of drempeloverschrijding inzake intracommunautaire verwervingen van goederen en gehouden is tot het indienen van bijzondere btw-aangiften.

De Administratie zal, gelet op de ontstane verwarring en op voorwaarde dat de btw door de medecontractant aan de Schatkist werd betaald, geen kritiek uitoefenen wanneer deze nieuwe zienswijze reeds vanaf het jaar 2010 werd toegepast.

Wat voorafgaat geldt eveneens voor de toepassing van artikel 51, § 2, eerste lid, 5°, van het Btw-Wetboek, met name voor het werk in onroerende staat dat wordt verricht door een niet in België gevestigde belastingplichtige.

Alle bestaande administratieve richtlijnen en commentaren die niet meer in overeenstemming zijn met onderhavige beslissing worden met ingang van 1 juli 2012 opgeheven.

Bron:
Beslissing BTW nr. E.T. 122.360 dd. 20.03.2012

Home

Alle nieuws raadplegen